Gezamenlijke reactie publieke onderwijs- en kennisinstellingen op de Eindrapportage Verbreding wettelijke taak LLO

Actueel

Laatst bijgewerkt op
Mensen lopen een universiteitsgebouw in en uit

Nederland staat voor grote technologische, economische en maatschappelijke transities. Om concurrerend, innovatief en sociaal veerkrachtig te blijven, is het essentieel dat werkenden én werkzoekenden zich continu kunnen ontwikkelen. LLO is daarbij onmisbaar: het maakt Nederland wendbaar, helpt innovaties sneller te landen in de praktijk en zorgt dat beschikbare kennis daadwerkelijk wordt benut. LLO raakt direct aan de grote thema’s van deze tijd zoals woningtekort, migratie, veiligheid en de digitale en groene transities omdat al deze opgaven vragen om nieuwe kennis, nieuwe vaardigheden en nieuwe manieren van werken. Door mensen toe te rusten voor deze veranderende realiteit, helpt LLO juist om deze transities vorm te geven en te versnellen. Publieke onderwijs- en kennisinstellingen vormen het fundament van dit stelsel: universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen beschikken over de kennis, netwerken en infrastructuur om dit duurzaam vorm te geven.

De Eindrapportage Onderzoek Verbreding Wettelijke taak LLO biedt een grondige en evenwichtige analyse van het huidige LLO-stelsel. De onderzoekers laten duidelijk zien dat Nederland voor grote human-capitalopgaven staat en dat een structurele leerinfrastructuur noodzakelijk is om deze opgaven het hoofd te bieden. Wij herkennen deze analyse en onderschrijven het belang van een toegankelijk, kwalitatief en toekomstgericht stelsel voor alle levensfasen.

LLO als gezamenlijke maatschappelijke opgave

De rapportage beschrijft dat het LLO-vraagstuk voortkomt uit maatschappelijke systeemuitdagingen: marktfalen, informatieproblemen, versnippering in beleid en governance, een beperkte leercultuur en terughoudende investeringen door werkgevers. Ook op het vlak van sociale inclusie en bestaanszekerheid wordt de LLO-ambitie onvoldoende waargemaakt. Dit zijn collectieve vraagstukken die een systemische aanpak vragen. Publieke onderwijs- en kennisinstellingen leveren graag een actieve bijdrage aan een sterker LLO-stelsel, als onderdeel van een bredere keten waarin overheid, werkgevers, sectorale fondsen, private opleiders en regionale partners ieder hun eigen rol en verantwoordelijkheid hebben. Met onze publieke opdracht, de verbinding met onderzoek, de sterke kwaliteitsborging en duurzame inbedding in regionale en sectorale ecosystemen kunnen wij een structurele bijdrage leveren aan een toekomstbestendig LLO-stelsel. Dat kunnen wij goed doen wanneer de overheid duidelijke kaders creëert waarin samenwerking centraal staat, werkgevers structureel bijdragen aan vraagarticulatie, en instellingen voldoende ruimte krijgen om hun rollen uit te voeren.

Naar duurzame verankering van LLO in het publieke stelsel

De afgelopen jaren is met steun van het Nationaal Groeifondsprogramma LLO-Katalysator een brede beweging in gang gezet. Regionale samenwerkingen, flexibele onderwijsmodellen en nieuwe leerroutes zijn ontwikkeld en succesvol getest. Deze ervaringen laten zien dat publieke onderwijs- en kennisinstellingen in staat zijn om innovatie te realiseren, partners te verbinden en nieuwe vormen van leren toegankelijk te maken voor professionals en werkzoekenden.  De volgende stap is opschaling en verankering: van tijdelijke impulsen naar een structurele leerinfrastructuur die voor iedereen toegankelijk is. Hierdoor geven we iedereen die zich wil bij- of omscholen de kans om zich in een kansrijkere positie te brengen, zodat zij kunnen bijdragen aan de transities waar Nederland voor staat. Dit geldt ook voor groepen die (nog) langs de kant staan, zoals vluchtelingen, statushouders en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het helpt daarbij als de overheid ook de vraag stimuleert. Dat kan met aanvullende leerrechten die werkenden en werkzoekenden gericht in kunnen zetten voor om- en bijscholing. Naast een basisrecht voor alle werkenden en werkzoekenden kan de overheid extra rechten toekennen om grote transities op de arbeidsmarkt te faciliteren. Dat geldt ook voor specifieke groepen mbo-opgeleiden en mensen zonder startkwalificatie. Wij willen zo bouwen aan een landelijk dekkend netwerk waarin publieke en private partners samen kunnen werken aan flexibel, toekomstgericht en maatschappelijk relevant onderwijs.

De eindrapportage bevestigt dat een sterk publiek fundament noodzakelijk is om deze volgende stap mogelijk te maken. Een toekomstbestendig LLO-stelsel vraagt om duidelijke keuzes, stevige publieke randvoorwaarden en helder afgebakende rollen voor alle betrokken partijen. Om onze publieke taak duurzaam te kunnen uitvoeren is daarom een samenhangend pakket aan randvoorwaarden nodig, dat mbo-, hbo- en wo-instellingen in staat stelt hun rol in Leven Lang Ontwikkelen structureel goed te vervullen. Dat omvat:

  • Structurele aanvullende financiering. De opschaling van flexibilisering, regionale samenwerking en vraaggericht aanbod vraagt om een solide publieke basis. Wij pleiten voor structurele middelen ter waarde van €61,2 miljoen (0,5% van de lumpsum) oplopend tot €122,3 miljoen (1,0%). Deze middelen zijn nodig voor basisfinanciering van ondersteunende diensten (registratie, kwaliteitszorg, datamonitoring), versterking van regionale en sectorale samenwerking en ontwikkeling van flexibel, toekomstgericht aanbod voor werkenden en werkzoekenden. Zonder structurele middelen blijft het stelsel afhankelijk van tijdelijke projecten, terwijl continuïteit cruciaal is.
  • Een eenvoudiger en stimulerend verantwoordingskader. Om innovatie en maatwerk te stimuleren is proportionele verantwoording nodig, met minder nadruk op risicomijding en meer op maatschappelijke waarde.
  • Publiek–privaat: complementariteit centraal. De rapportage onderstreept dat de private markt een groot deel van het non-formele LLO verzorgt, terwijl publieke instellingen vooral het formele en maatschappelijk prioritaire deel bedienen. Publieke instellingen concurreren niet op commerciële gronden en functioneren binnen een streng normenkader waarin toegankelijkheid, kwaliteit, inclusie en regionale spreiding voorop staan. De publiek-privaatregel zorgt er in de praktijk echter voor dat publieke instellingen vaak meer beperkingen hebben dan private partijen, terwijl van hen tegelijkertijd wordt gevraagd maatschappelijke tekorten te helpen oplossen. Dit belemmert een gelijk speelveld. Als de overheid meer publieke sturing op LLO wil, vraagt dat daarom om modernisering en versoepeling van de publiek–privaatregel, heldere definities van publieke taken (inclusief contractonderwijs) en rechtszekerheid voor samenwerking met private partners. Op die manier kunnen publieke en private partijen elkaar beter aanvullen en samenwerken.
  • Gedeelde kwaliteitskaders (o.a. microcredentials). Een gezamenlijke kwaliteitsbasis vergroot herkenbaarheid en vertrouwen in het aanbod en ondersteunt mobiliteit tussen instellingen (publiek én privaat) en sectoren.
  • Gecoördineerde interdepartementale sturing. Omdat LLO meerdere departementen en bestuurslagen raakt, is samenhangende sturing essentieel om versnippering te voorkomen en continuïteit te waarborgen.

Zorgplicht: helderheid helpt het geheel vooruit

Wij onderschrijven dat sterke leer- en innovatienetwerken, waarin publieke onderwijs- en kennisinstellingen, werkgevers en private partners samenwerken, cruciaal zijn voor maatwerk en aansluiting op arbeidsmarkt en transities. Het rapport stelt een nieuwe wettelijke zorgplicht voor, waarbij publieke instellingen blijvend de vraag van bedrijfsleven en werkenden in kaart brengen en een passend aanbod organiseren. Wij delen het belang van goede regionale afstemming, maar wijzen op risico’s wanneer deze zorgplicht onvoldoende wordt afgebakend:

  1. Proportionaliteit en uitvoerbaarheid
    De arbeidsmarkt verandert sneller dan instellingen – met wettelijke verantwoordelijkheden en kwaliteitseisen – kunnen bijhouden. Een zorgplicht moet helder definiëren wat redelijkerwijs verwacht wordt.
  2. Instellingen dragen naar vermogen bij
    Tekorten in bijvoorbeeld zorg, techniek en onderwijs zijn vaak het gevolg van arbeidsvoorwaarden, uitstroom en beperkte investeringsprikkels, niet van onvoldoende opleidingsmogelijkheden.
  3. Vraagarticulatie is een gedeelde verantwoordelijkheid
    Het rapport benadrukt dat werkgevers moeite hebben toekomstige behoeften te articuleren. Een zorgplicht moet daarom gedeeld worden met bedrijfsleven en overheid.

Conclusie

De eindrapportage levert een waardevolle analyse en geeft een route aan via zorgplicht, flexibilisering en vraagfinanciering. Publieke onderwijs- en kennisinstellingen onderschrijven de noodzaak van een stelseltransformatie, maar benadrukken dat:

  • de maatschappelijke opgave breder is dan publiek LLO;
  • verantwoordelijkheden en zorgplichten helder moeten worden afgebakend;
  • structurele publieke randvoorwaarden onmisbaar zijn om deze rol effectief te kunnen vervullen.

Wij leveren graag een substantiële bijdrage aan een wendbaar, inclusief en innovatief Nederland, waarbij voldoende ruimte om te ondernemen, structurele aanvullende bekostiging en heldere wederzijdse verwachtingen zorgen voor een sterke basis.